Stepanakert - Nagorno Karabach

20 april 2015 - Bakı, Azerbeidzjan

Het is al enkele jaren geleden dat ik een boek las van de bekende Poolse schrijver, journalist en avonturier Kapuscinski; waarin hij verhaalt over zijn bizarre belevenissen om in Stepanakert te geraken. Destijds, we spreken over de beginjaren negentig, was Nagorno-Karabach nog een gemengde republiek, bevolkt door Azerbeidzjanen en – vooral – Armenen, en onderdeel van de Azerbeidzjaanse Sovjetrepubliek. Was het in oorlog met zowel de macht in Moskou als met de machthebbers in Bakoe, de hoofdstad van Azerbeidzjan. Wilden ze onafhankelijkheid, of in ieder geval aansluiting bij Armenië. Destijds woonden in Stepanakert alleen maar Armenen, maar in het iets hogerop gelegen Shusha alleen Azerbeidzjanen. En de laatsten gebruikten hun geografisch voordeel om met grote regelmaat raketten op Stepanakert te doen laten neerkomen. Destijds zat Nagorno-Karabach als een rat in de val. Er was eigenlijk geen uitweg. De oorlog verliezen van Moskou zou betekenen dat de dromen over zelfstandigheid voor onbepaalde tijd in de ijskast zouden kunnen. De oorlog winnen van Moskou zou betekenen dat Azerbeidzjan het landje zou inpikken. Vergeleken met het machtige Moskou was Bakoe’s macht weliswaar beperkt, maar vergeleken met Nagorno-Karabach was het evengoed een Goliath.

Onder die omstandigheden slaagde Kapuscinski erin, verkleed als Aeroflot (co-)piloot op een vlucht van Jerevan naar Stepanakert, en als dronkenman op de achterbank van een zwarte limousine, uiteindelijk Stepanakert te bereiken. Tegenwoordig zijn dergelijke capriolen niet meer nodig. Tegenwoordig is het vooral een kwestie van het boeken van een vlucht naar Jerevan en vandaar verder te reizen per bus of auto naar Stepanakert. Een reisje van 350 kilometer, of ongeveer zes uur, door die fantastische Kaukasus. Een natuurlijk obstakel van jewelste, dat wel, al is de weg tussen deze twee steden alleraardigst. De mens, zo blijkt, zegeviert uiteindelijk ook tegen vijandige bergen. Een ander obstakel, door mensen gecreëerd, is het passeren van de grens van Armenië met Nagorno-Karabach. Maar met het visum netjes in mijn paspoort geplakt, maak ik mij ook hierover weinig tot geen zorgen. Toch, een vlucht boeken naar Stepanakert, zoals Kapuscinski, is tegenwoordig geen optie. Want ondanks de aanwezigheid van een vliegveld, is het onmogelijk naar daar te vliegen. Al vele jaren niet. De Azerbeidzjanen dreigen namelijk ieder willekeurig vliegtuig dat daar wil landen uit de lucht te schieten. Dat dan weer wel.

Laat ik eerlijk zijn, een stad met zo’n naam kan niet anders dan fantastisch zijn. Stepanakert. Stepanakert! Al die jaren zat het ergens in mijn systeem. Ergens in mijn gedachten. Al die jaren wilde ik naar daar. Soms was het gevoel overheersend, vaker ergens knagend op de achtergrond. Maar weg was het nooit. Daarvoor klonk Stepanakert te goed en te mooi. Ik bedacht zelfs dat, mocht het ooit zover komen, mijn nieuwverworven bruid te trakteren op een huwelijksreis naar daar. Maar een beperkte rondvraag aan verschillende potentiële kandidaten maakte mij duidelijk dat zo’n reisje doorgaans niet als ideale huwelijksreis wordt gezien. Daarvoor zijn de associaties van Stepanakert met zon, zee, strand, kokosnoten en palmbomen te niet bestaand.

En dus besluit ik alleen te gaan. Per vliegtuig en per auto. Als een slap aftrekseltje van de grote Kapuscinski, maar evengoed ingetogen trots op mezelf. Inmiddels zit ik al zo’n vijf uur naast Areg, de taxichauffeur. Veel praten doet hij niet, gelukkig niet. Want de manier waarop hij de ontelbare bochten aansnijdt, maakt mij het antwoorden sowieso onmogelijk. Stiekem denk ik dat zo’n verkleedpartijtje als Aeroflot-piloot nog niet zo heel avontuurlijk was. Areg schakelt stoïcijns, van twee naar drie naar vier, vijf en terug. Ondertussen rookt hij, natuurlijk. En belt hij, natuurlijker. Ik begrijp niets van zijn Armeens, maar ergens heb ik het idee dat zijn vrouw hem maant op tijd thuis te zijn. Voor het avondeten. En dus geeft hij gas, want na aankomst in Stepanakert moet hij het hele eind nog terug. Omdat zijn vrouw op hem wacht. Ik geef mij over aan Areg en aan de talrijke goden van de talrijke Kaukasische volkeren. En ik geniet van het landschap. Die fabelachtige Kaukasus laat mijn hart sneller kloppen, mijn bloed sneller stromen, mijn gedachten stilstaan. Volgens sommigen was het hier waar Adam en Eva in hun paradijs woonden. Volgens mij is het hier, zoals het in de Alpen honderd jaar geleden was. Maar dan hoger, ruiger, wilder, spannender, onontdekter,  uitgesprokener.

En dan opeens is daar dé kruising. Shusha, rechtsaf de berg op. Stepanakert rechtdoor naar beneden. Ik kijk tegelijkertijd omhoog en omlaag. ‘Jezus’, denkt mijn protestantse geest, Stepanakert en Shusha in één blik gevangen. De verwoeste en de verwoester van destijds. De opgebouwde en de vergetene van tegenwoordig. Nu wordt het echt spannend, nog een kwartiertje en we zullen de buitenwijken van Stepanakert binnenrijden.

De buitenwijken van Stepanakert zijn, zo denk ik, niet meteen veel aantrekkelijker dan de gemiddelde buitenwijk van welke willekeurige Sovjetstad dan ook. Maar die mening herzie ik spoorslags wanneer ik het monument ‘We are our Mountains’, ook wel bekend als ‘Tatik Papik’ of ‘Grootvader en Grootmoeder’ in het vizier krijg. Wat een binnenkomer! Dit monument geeft, volgens de algemeen geaccepteerde interpretatie, de verbondenheid van Nagorno-Karabach met Armenië aan. Hier herdenken de inwoners van Stepanakert, eens per jaar, de oorlog die hun stad zoveel schade en verdriet heeft bezorgd. Echte Eurovisiefielen zouden zich nog kunnen herinneren dat de Armenen, tijdens hun presentatie in de halve finale van het Eurovisiesongfestival in Bakoe, dit monument aan de wereld toonden. Tot ergernis en ontsteltenis van Azerbeidzjan. Tijdens de finale werden deze beelden dan ook vakkundig door de Azerbeidzjaanse regie weggeknipt. Iets waaraan de Armenen zich, op hun beurt, groen en geel ergerden. Ze namen vakkundig wraak door, tijdens de puntentelling, op de achtergrond beelden van dit monument te laten zien.

Areg heeft er geen oog voor. En ook geen geduld natuurlijk. Hij heeft slechts één doel, zijn passagier afleveren en terug. Vlakbij het busstation dropt hij mij. Hij knikt me nog een keer vriendelijk toe, geeft me een hand, keert zijn auto en vertrekt.  Zes uur lang dezelfde haarspeldbochten voor de boeg. Hier sta ik dan, met vaste voet aan de grond in Stepanakert. Het is er stil en rustig valt me op. Ook vlakbij het busstation. Maar het is er vooral zinderend heet.

Ik zet me neer op een terras, met uitzicht over de hoofdweg, en bestel een fles bier. De overige klanten zijn gedrongen mannetjes, stoer kijkend en kettingrokend, met een maffioos kapsel, vierkante hoofden en stierennekken. Een voor een kwamen ze aangereden, in een Range Rover of luxueuze Mercedes. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Maar na een paar uurtjes alhier, weet ik wel beter. De stad mag dan zijn opgebouwd. Het centrum mag zelfs modern en mooi zijn. In het centrale park is, nota bene, wifi. Ik heb toch vooral armetierige flatgebouwen gezien. Inwoners gekleed zien gaan volgens de laatste Sovjetmode. Uit meerdere gebouwen Modern Talking horen schallen. Buiten het centrum bekruipt me onmiddellijk het gevoel van de tijd die stil staat, de tijd die alle wonden heelt. Een etterende wond van een oorlog die ieder moment weer kan beginnen. Van een hoofdstad van een niet erkend land dat wanhopig op zoek is naar een reden om te bestaan.

Op het centrale plein zag ik foto’s hangen van een massahuwelijk in 2008, georganiseerd door de multimiljonair (en Karabach) Hairapetjan. Zijn doel? Het inwonertal van Nagorno-Karabach wat opkrikken. Want niet alleen nam hij alle kosten voor alle bruiloften voor zijn rekening, hij beloofde ook voor ieder kind, geboren uit één van deze huwelijken, nog eens 1000 dollar te betalen. Bijna 700 stellen hapten toe.

Nagorno-Karabach probeert alles om aandacht te genereren. Zonder aandacht, van de Westerse wereld, is het landje kansloos. Maar niemand luistert. Niemand wil het olierijke Azerbeidzjan teveel tegen het hoofd stoten. En tegelijkertijd ligt Azerbeidzjan op de loer. Te loeren op de kans toe te slaan, en het verloren gegane landje wederom in te palmen. Te wachten op het moment dat Rusland de handen te vol heeft aan de Oekraïne. Of niet meer de middelen of de wil heeft Nagorno-Karabach te beschermen. En zo is er eigenlijk niets veranderd. Er mogen dan geen bommen meer vallen op Stepanakert, de stad en het land zitten nog steeds gevangen. Tussen kwaad en onverschilligheid.

Foto’s